Historie
Begraven in en naast de Dorpskerk van Berkel en Rodenrijs
Als in vroeger tijden iemand was overleden, werd er in het sterfhuis en bij de omwonenden men hield tot na de begrafenis de overgordijnen dicht of men hing witte lakens voor de ramen. Dat heeft geduurd tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Aan het huis werd soms een graflantaarn opgehangen met daarin een brandende kaars. Bij de begrafenis liepen de mannen in de stoet voorop. Men droeg zwarte kleding. Als de familie dat wenste, werd de kerkklok geluid.
Een sterfhuis met graflantaarn
Sinds eeuwen werd er in Berkel en Rodenrijs in of naast het kerkgebouw begraven, ongeacht of de overledene lidmaat van de kerk was of niet. De kerk en het kerkhof behoorden toe aan het ambacht, de burgerlijke gemeente. Pas in 1959 werd in Berkel en Rodenrijs de Algemene Begraafplaats in gebruik genomen.
De huidige Dorpskerk van Berkel en Rodenrijs werd in 1732 gebouwd. De kerk die er daarvóór stond, had twee schepen, de zogenaamde ‘suytkerck’ uit 1347, en de ‘noortkerck’ waarmee de kerk in de 15de eeuw werd uitgebreid. Het kerkhof buiten bestond toen uit een deel naast de ‘noortkerck’ en een deel naast de ‘suytkerck’, en moet aanmerkelijk groter zijn geweest dan nu het geval is.
Onder het koor van de suytkerck bevond zich een grafkelder, waarin onder anderen de ambachtsheren mr. Johan van der Hoeven en mr. Anthonij Hendrik van Hees en hun familieleden werden bijgezet.
Predikanten werden binnen het doophek rondom de preekstoel begraven, zoals dat in de Dorpskerk met ds. Greve in 1790 het geval was. De overige stervelingen kregen een plek elders in de kerk of op het kerkhof buiten. Het is waarschijnlijk dat de vroegere ambachtsheer van Berkel en Rodenrijs, Johan van Oldenbarnevelt, na zijn terechtstelling in 1619, in het geheim in de noortkerck is begraven.
Het grafdelven werd in Berkel en Rodenrijs tot omstreeks 1870 verzorgd door de schoolmeester. De lichamen van de overledenen werden in het algemeen in de richting oost-west begraven. Men benutte soms de resterende ruimte door een lichaam dwars op die richting neer te leggen. Dan sprak men van een ‘dwarsligger’. Een graf werd afgedekt met een zerk. In de ontvangstruimte, in het torenportaal en buiten tegen de kerk zijn nog minstens 16 zerken te bewonderen. Er liggen in de vloer van de kerkzaal ook een aantal grafstenen, maar daar is het reliëf van weggebeiteld en de tekst is niet meer leesbaar.
Voor mensen van adel liet men dikwijls een houten rouwbord vervaardigen dat in de kerk werd opgehangen. Vóór de Bataafsche Republiek, dus vóór 1795, moet er in de Dorpskerk een groot aantal van die rouwborden een plaats hebben gehad. Die borden zijn vrijwel alle rond 1800 op last van het patriottische gemeentebestuur verwijderd. Er hangen er nu nog twee. Eén daarvan is die van Barbara Johanna van der Hoeven, een dochter van de ambachtsheer mr. Johan van der Hoeven, die gehuwd was met mr. Hendrik van Hees, die later ook heer van ons ambacht werd.
Bij zomerse temperaturen kon het in de kerk onaangenaam ruiken en omdat in de kerk juist de beter gesitueerden werden begraven, sprak men van ‘rijke stinkerds’. In 1829 kondigde koning Willem I maatregelen tegen het begraven in een kerk aan. In gemeenten met meer dan 1.000 inwoners mocht er niet meer in de kerk worden begraven. In 1869 werd dat verbod algemeen.

Rouwbord van Barbara Johanna van der Hoeven, 1757
Katholieke mensen werden vanaf 1825 bij de eigen kerk aan de Noordeindseweg begraven. In 1731 had men die kerk gebouwd, de voorloper van de huidige, en in 1825 kreeg men toestemming om ernaast een kerkhof aan te leggen. Ook naast de huidige katholieke kerk, die van 1866 dateert, is een ruime begraafplaats die nog steeds in gebruik is.
Op het kerkhof naast de Dorpskerk wordt eveneens nog begraven. Het oudste nog aanwezige graf is van ds. Daniël Fleurke, gereformeerd predikant te Berkel en Rodenrijs, die in 1917 op 35-jarige leeftijd overleed. Dan is er het graf van ds. T. Stigter, dat daar sinds eind 1944 is. De overige graven zijn doorgaans van meer recente datum.